Weense Zusters

Dochters van de Goddelijke Heiland / Zusters van de Goddelijke Verlosser

De Weense zusters hebben relatief kort in 's-Hertogenbosch gewerkt en gewoond. Er is ook niet zoveel over hen bekend. De werkgroep Kerken en Kloosters staat open voor eventuele aanvullingen en opmerkingen.

Inleiding

Van 1925 tot 1951 bood het pand Achter het Wild Varken 11 onderdak aan de Weense Zusters.
De geschiedenis van de Weense Zusters is complex en niet altijd even transparant. Het is een historie van afscheiden en weer samenvoegen, van verschillend naamgebruik en vooral van een gebrek aan archiefmateriaal. Wat hier volgt is een poging tot reconstructie.

De oorsprong van de congregatie van de Weense Zusters lag in de Elzas, een landstreek in het oosten van Frankrijk. In het dorp Niederbronn-les-Bains werd op 9 september 1814 Elisabeth Eppinger geboren. Zij groeide op in een katholieke boerenfamilie. Zij had oog voor de vele problemen die zij in haar omgeving zag. Samen met dorpspastoor Johannes Reichard stichtte zij in 1849 de congregatie van de Dochters van de Goddelijke Verlosser. De aartsbisschop van Straatsburg, Mgr. Raess, gaf zijn steun aan de onderneming en keurde de regel goed. Elisabeth Eppinger noemde zich voortaan Soeur Alphonse-Marie.
1848 was een roerig jaar in Europa. In verschillende landen waren revoluties. Het socialisme was in opkomst. In Frankrijk stichtte Napoleon III de Tweede Republiek en de Duitse staat was in wording. De Elzas zou gedurende een lange periode een speelbal zijn tussen Frankrijk en Duitsland. Het was een arme regio: hongersnood, ziekte, natuurgeweld en bezetting door vreemde troepen troffen deze streek regelmatig. De gevolgen voor de bevolking waren evident en vormden een klimaat van waaruit de nieuwe congregatie haar werk begon.

Zuster Alphonse-Marie leidde in eerste instantie een groep van 10 vrouwen in het klooster in Niederbronn-les-Bains. Het belangrijkste doel van de zusters was de dienst aan de naasten. De congregatie trok veel jonge vrouwen aan. Op plaatsen waar nood was, werden kleine vestigingen gesticht: in 1850 waren dat er al 8, in 1851 kwamen er nog eens 7 stichtingen bij. De zusters vestigden zich in het begin hoofdzakelijk in de Beneden-Elzas. Voor de 60 zusters die in 1852 in het moederhuis woonden, werd een nieuw klooster gebouwd.
In de jaren hierna vond een enorme expansie plaats. Binnen een aantal jaren verspreidde de congregatie zich over Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Hongarije. In de stichtingen werden zieken verzorgd, stervenden bijgestaan en mensen in nood opgezocht. Ook bij grote rampen zoals de cholera-epidemie in de Elzas en de Krimoorlog in Rusland zetten de zusters zich in.
Het Vaticaan verleende in 1863 de pauselijke goedkeuring. De naam van de congregatie werd gewijzigd in 'Zusters van de Goddelijke Verlosser'. In 1866 telde de congregatie 700 leden die in 83 kloosters woonden. Deze kloosters lagen in 15 bisdommen. Door deze snelle ontwikkeling konden
problemen niet uitblijven. De afstanden tot het moederhuis werden te groot. De jaarlijkse retraite in het moederhuis was praktisch en financieel niet meer uitvoerbaar.
In Oostenrijk scheidden de stichtingen zich daarom af en gingen als zelfstandige congregatie verder. Onder de naam 'Töchter des Göttlichen Heilandes' stichtten zij hun moederhuis in Wenen. Zuster Marie-Theophile werd de overste van de nieuwe congregatie. Ook in Würzburg (Duitsland) en Boedapest (Hongarije) ontstonden zelfstandige congregaties.
Een jaar later, in 1867, overleden zowel de stichteres als de eerste geestelijk leider van de Zusters van de Goddelijke Verlosser. De oorspronkelijke regel bleef echter voor elke zuster van kracht:
'Heel haar leven moet erop gericht zijn gelijkvormig te worden aan dat van de Verlosser. Zijn geest moet haar bezielen, haar geheel doordringen, zodat men deze kan herkennen in al haar woorden en daden'. (uit de constitutie) De Fontibus Salvatoris (uit de bronnen van de Verlosser) was niet voor niets het motto van de congregatie.

Stichting in 's-Hertogenbosch

Het zou tot na de Eerste Wereldoorlog duren vooraleer de congregatie van de ' Töchter des Göttlichen Heilandes' naar Nederland zou komen. Zusters begeleidden in 1919 Oostenrijkse kinderen die na de Eerste Wereldoorlog naar Nederland kwamen om aan te sterken. Deze kinderen en hun begeleidsters kwamen hier op uitnodiging van het 'R.K. Huisvestingscomité'. Dit comité bestond uit een aantal notabelen onder wie de bisschop van 's-Hertogenbosch, Mgr. A.F. Diepen. Voorzitter van het comité was pastoor C.C. Prinsen. Men stelde zich ten doel om kinderen uit oorlogsgebieden tijdelijk te plaatsen in gastgezinnen en ze later weer terug te brengen naar hun vaderland. Het contact met de zusters in Wenen werd gelegd door Dr. Smijers. Hij had in Wenen aan het Conservatorium gestudeerd en woonde daar toen in het moederhuis van de zusters. In 1919 was hij als docent verbonden aan het Groot Seminarie in Haaren. Hij was waarschijnlijk bekend met de bisschoppelijke entourage. Mede op zijn aandringen vestigden de Dochters van de Goddelijke Heiland zich in Nederland.
Op het terrein van kasteel 'Nieuw Herlaer 'in Halder bij St. Michielsgestel kocht het bestuur van de congregatie een gebouw dat daarvoor bewoond werd door Franse Benedictinessen. De zusters uit Wenen gingen aan het werk in de thuiszorg in de omliggende dorpen en in 's-Hertogenbosch. Zij werkten echter ook in de huishouding van het Groot Seminarie in Haaren en ze verrichtten huishoudelijke taken in een vleugel van hun eigen klooster, dat verhuurd werd aan seminaristen van de Missionarissen van het H. Hart.
In het begin van de jaren '20 bleken de Dochters van de Goddelijke Heiland, de Weense Zusters, zich ook gevestigd te hebben in 's-Hertogenbosch. Mogelijk was de dagelijkse afstand van het klooster in Halder naar de stad om te gaan werken te omslachtig. De zusters werkten in de thuisverpleging en verzorgden ook enkele bejaarden in huis. Ooggetuigen herinnerden zich de Weense Zusters die rondfietsten in de stad als de eerste wijkverpleegsters. Vooralsnog werd niet duidelijk of de zusters samenwerkten met het Wit-Gele Kruis of zelfstandig opereerden.

Zusterhuis

In 's-Hertogenbosch woonden de zusters aanvankelijk aan de Schapenmarkt. In 1923 verwierven zij uit de nalatenschap van mejuffrouw Dorothea van Beugen het pand Achter het Wild Varken 11. De alleenstaande dame was presidente van de Derde Orde en draagster van de Pauselijke
onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice. Het door haar bewoonde pand had een eigen kapel. Na enkele aanpassingen aan het huis gingen de zusters hier in 1925 wonen. Ze noemden hun klooster 'Koningin Anna'. Het gebouw telde twee bouwlagen en had een eenvoudige gepleisterde lijstgevel. De Weense Zusters woonden hier tot 1951.
In 1951 vertrokken de zusters naar het dorp Bakel bij Helmond. Het bestuur van het nieuw opgerichte sanatorium St. Jozefsheil in Bakel voerde eind 1948 besprekingen met het moederhuis van de Dochters van de Goddelijke Heiland in Wenen. Op 20 augustus 1949 kreeg het bestuur van St. Jozefsheil de bevestiging dat de Weense Zusters het werk in het sanatorium op zich zouden nemen. De groep bestond uit 20 zusters: 10 voor de verpleging en 10 voor de huishoudelijke dienst. De zusters verhuisden vanuit 's-Hertogenbosch en St. Michielsgestel naar hun nieuwe klooster in Bakel.
In 1957 werd het pand Achter het Wild Varken door de gemeente 's-Hertogenbosch gekocht. Het maakt nu deel uit van het nieuwe Stadskantoor. De credenstafel werd verkocht aan de parochie van Sint Catrien.

Slot

Nadat de Weense zusters zich uit St. Jozefsheil hadden teruggetrokken, vestigde een deel zich in een verzorgingshuis in Deurne. Zij ondergingen hetzelfde lot van menig andere congregatie: al lange tijd geen aanwas en een sterke vergrijzing. Ook de Zusters van de Goddelijke Verlosser bleven uiteindelijk met een kleine groep over in een klooster in Esch. In 1999 besloten beide congregaties tot een fusie. Ook de Europese provincies werden weer samengevoegd. Het moederhuis was voortaan gevestigd in Oberbronn in de Elzas.

Bronnen



Bert Subelack / Geert Donkers, 2015